fracturen van de vierde metacarpale
doelstellingen: bepalen van (a) de mate van verkorting geassocieerd met geïsoleerde vierde metacarpale fracturen en het functionele resultaat na operatieve of niet-operatieve behandeling (klinisch gedeelte), en (b) de rol van de diepe metacarpale ligament in het minimaliseren van verkorting na geïsoleerde vierde metacarpale osteotomie die klinische fracturen simuleert (kadaverachtig gedeelte).
onderzoeksopzet: Deze tweedelige studie omvatte een retrospectief klinisch gedeelte en een kadaveronderzoek.
methoden: ten eerste werden de gegevens van vierentwintig patiënten met geïsoleerde verplaatste schuine of spiraalvormige vierde metacarpale fracturen zonder aangrenzende metacarpale fracturen retrospectief onderzocht. De hoeveelheden verkorting na niet-operatieve (zeventien patiënten) en operatieve (zeven patiënten) interventie werden vergeleken. Ten tweede werden zeven handen onderzocht om de lengte van intacte vierde middenhandsbeentjes te vergelijken met die na schuine osteotomie en na diepe metacarpale ligamentsectie. De verschillen in verkorte metingen werden statistisch geanalyseerd met behulp van een gepaarde t-test.
resultaten: Er was geen significant verschil in gemiddelde initiële verkorting (+/- SD) tussen operatieve en niet-operatieve patiënten (2.65 +/- 1.85 mm vs. 4.19 +/- 1.83 mm, respectievelijk; p < 0,09; totale gemiddelde verkorting, 3,1 mm) of functionele uitkomst. De cadaveric studie documenteerde de belangrijke rol van de diepe metacarpale ligament in het minimaliseren van vierde metacarpale verkorting. Vierde metacarpalen osteotomie met een intacte diepe middenvoetsband had significant minder gemiddelde verkorting (+/- SD) dan die met een gesegmenteerde diepe metacarpale ligament: respectievelijk 2,1 versus 5,8 mm (p < 0,001).
conclusies: bij afwezigheid van niet-reduceerbare rotatie malaluitlijning, kunnen vierde middenhandsbeenfracturen adequaat niet-operatief worden behandeld met een protocol van gieten en steunpoten.